Infinitiefappeler
Tegenwoordig deelwoordappelant
Voltooid deelwoordappelé

Aantonende wijs

Tegenwoordige tijd

j'appelle
tuappelles
il, elle, onappelle
nousappelons
vousappelez
ils, ellesappellent

Onvoltooid verleden tijd

j'appelais
tuappelais
il, elle, onappelait
nousappelions
vousappeliez
ils, ellesappelaient

Verleden tijd

j'appelai
tuappelas
il, elle, onappela
nousappelâmes
vousappelâtes
ils, ellesappelèrent

Toekomende tijd

j'appellerai
tuappelleras
il, elle, onappellera
nousappellerons
vousappellerez
ils, ellesappelleront

Aanvoegende wijs

Tegenwoordige tijd

que j'appelle
que tuappelles
qu'il, qu'elle, qu'onappelle
que nousappelions
que vousappeliez
qu'ils, qu'ellesappellent

Onvoltooid verleden tijd

que j'appelasse
que tuappelasses
qu'il, qu'elle, qu'onappelât
que nousappelassions
que vousappelassiez
qu'ils, qu'ellesappelassent

Voorwaardelijke wijs

j'appellerais
tuappellerais
il, elle, onappellerait
nousappellerions
vousappelleriez
ils, ellesappelleraient

Gebiedende wijs

(tu)appelle
(nous)appelons
(vous)appelez

Vertalingen

Catalaans
cridar
Duits
anrufen; läuten; nennen; rufen; telefonieren
Engels
to call; to call up
Spaans
llamar
Italiaans
chiamare
Nederlands
bellen; noemen; roepen; telefoneren
Portugees
chamar