Infinitiefinfecter
Tegenwoordig deelwoordinfectant
Voltooid deelwoordinfecté

Aantonende wijs

Tegenwoordige tijd

j'infecte
tuinfectes
il, elle, oninfecte
nousinfectons
vousinfectez
ils, ellesinfectent

Onvoltooid verleden tijd

j'infectais
tuinfectais
il, elle, oninfectait
nousinfections
vousinfectiez
ils, ellesinfectaient

Verleden tijd

j'infectai
tuinfectas
il, elle, oninfecta
nousinfectâmes
vousinfectâtes
ils, ellesinfectèrent

Toekomende tijd

j'infecterai
tuinfecteras
il, elle, oninfectera
nousinfecterons
vousinfecterez
ils, ellesinfecteront

Aanvoegende wijs

Tegenwoordige tijd

que j'infecte
que tuinfectes
qu'il, qu'elle, qu'oninfecte
que nousinfections
que vousinfectiez
qu'ils, qu'ellesinfectent

Onvoltooid verleden tijd

que j'infectasse
que tuinfectasses
qu'il, qu'elle, qu'oninfectât
que nousinfectassions
que vousinfectassiez
qu'ils, qu'ellesinfectassent

Voorwaardelijke wijs

j'infecterais
tuinfecterais
il, elle, oninfecterait
nousinfecterions
vousinfecteriez
ils, ellesinfecteraient

Gebiedende wijs

(tu)infecte
(nous)infectons
(vous)infectez

Vertalingen

Catalaans
contagiar; infectar
Duits
anstecken; infizieren
Engels
to infect
Spaans
contagiar; infectar
Italiaans
contagiare; infettare
Nederlands
infecteren
Portugees
contagiar; infectar; infetar