Infinitiefchagriner
Tegenwoordig deelwoordchagrinant
Voltooid deelwoordchagriné

Aantonende wijs

Tegenwoordige tijd

jechagrine
tuchagrines
il, elle, onchagrine
nouschagrinons
vouschagrinez
ils, elleschagrinent

Onvoltooid verleden tijd

jechagrinais
tuchagrinais
il, elle, onchagrinait
nouschagrinions
vouschagriniez
ils, elleschagrinaient

Verleden tijd

jechagrinai
tuchagrinas
il, elle, onchagrina
nouschagrinâmes
vouschagrinâtes
ils, elleschagrinèrent

Toekomende tijd

jechagrinerai
tuchagrineras
il, elle, onchagrinera
nouschagrinerons
vouschagrinerez
ils, elleschagrineront

Aanvoegende wijs

Tegenwoordige tijd

que jechagrine
que tuchagrines
qu'il, qu'elle, qu'onchagrine
que nouschagrinions
que vouschagriniez
qu'ils, qu'elleschagrinent

Onvoltooid verleden tijd

que jechagrinasse
que tuchagrinasses
qu'il, qu'elle, qu'onchagrinât
que nouschagrinassions
que vouschagrinassiez
qu'ils, qu'elleschagrinassent

Voorwaardelijke wijs

jechagrinerais
tuchagrinerais
il, elle, onchagrinerait
nouschagrinerions
vouschagrineriez
ils, elleschagrineraient

Gebiedende wijs

(tu)chagrine
(nous)chagrinons
(vous)chagrinez

Vertalingen

Catalaans
disgustar; entristir; enutjar
Duits
ärgern; bekümmern; betrüben; kränken
Engels
to chagrin; to sadden
Spaans
disgustar; enojar
Nederlands
bedroeven